Uitdoofregeling ‘non-activiteit voorafgaand aan de pensionering’ politie vernietigdMet arrest nr. 261.143 van 22 oktober 2024 vernietigt de Raad van State het koninklijk besluit van 29 juni 2023 ‘tot wijziging van het RPPol betreffende de non-activiteit voorafgaand aan de pensionering’ op verzoek van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt. De regeling van de non-activiteit voorafgaand aan de pensionering werd bij koninklijk besluit van 9 november 2015 ‘houdende bepalingen inzake het eindeloopbaanregime voor personeelsleden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie’ ingevoerd in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (verkort: het RPPol). Deze regeling kent aan het personeelslid van het operationeel kader dat een preferentiële vervroegde pensioenleeftijd van 54, 56 of 58 jaar genoot vóór 10 juli 2014 het recht toe op een non-activiteit voorafgaand aan de pensionering voor zover het aan een aantal voorwaarden voldoet, waaronder de leeftijd van 58 jaar te hebben bereikt. Met het vernietigde besluit werd een uitdoofregeling voor de non-activiteit voorafgaand aan de pensionering ingevoerd. Met ingang van 1 oktober 2023 werd de vereiste leeftijd stelselmatig opgetrokken, de maximale duur van het stelsel werd stelselmatig beperkt en het recht op een non-activiteit voorafgaand aan de pensionering werd afgeschaft voor personeelsleden van het operationeel kader en officieren die ten laatste op 31 december 2030 niet voldeden aan de voorwaarden voor het recht op een dergelijke non-activiteit voorafgaand aan de pensionering. De Raad van State vernietigt de uitdoofregeling van de non-activiteit voorafgaand aan de pensionering wegens miskenning van de wettelijke verplichting om hierover voorafgaand te onderhandelen met de representatieve vakorganisaties. De Raad van State wijst erop dat het de bedoeling van de wetgever was om via de invoering van de syndicale onderhandeling de deelnemende partijen samen oplossingen te laten zoeken die aanvaardbaar zijn voor ieder van hen en, eenmaal deze gevonden, de conclusies van de onderhandeling op te nemen in een protocol dat de waarde van een eenparig akkoord verkrijgt. Voor de overheid leidt de onderhandeling in dat geval tot een – weliswaar louter “politieke” – verbintenis om met het akkoord strokende beslissingen goed te keuren of om het parlement te vragen die goed te keuren. De Raad van State stelt vast dat gelet op wat onder het begrip “onderhandeling” in de zin van wet moet worden verstaan uit de notulen van het onderhandelingscomité niet blijkt dat daadwerkelijk werd onderhandeld over het ontwerp van het vernietigde besluit. Dat ontwerp werd voorgelegd als een voldongen feit, waarover enkel “het standpunt” van de representatieve vakorganisaties werd gevraagd. (24/10/2024) |